Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
NieuwGuinea in media
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 



Verbanningsoord Boven-Digul:
leerschool der verbittering

naar vorige pagina

Uit de Haagsche Courant dinsdag 2 oktober 1973
door Jaap Joppe

In november 1926 brak in Nederlandsch-Indië een communistische opstand uit: het postkantoor van Batavia werd een nacht bezet, in het Bamtamse op West-Java werden aanvallen gedaan, op bestuurskantoren en werden enkele Indonesische bestuursambtenaren vermoord — de politie was snel de toestand meester. Twee maanden later brak een korte opstand uit rond Padang op Sumatra, die binnen enkele uren werd onderdrukt. De gevolgen: dertienduizend arrestaties, negen gearresteerden werden opgehangen, vijfduizend arrestanten kregen gevangenisstraf en het verbanningsoord Boven-Digul op de zuidkust van Nieuw-Guinea werd ingericht.

Als eerste groep werden 823 personen, onder wie vijftien vrouwen grond van 'n arbitraire deportatie-order, in 1928 naar dat verbanningsoord gezonden. Onder hen was de journalist I. F. M. Salim, toen 26 jaar, zoon van een Indonesische officier van justitie en broer van hadji Agoes Salim. Hij zou alle vijftien jaar, die het kamp heeft bestaan, in Boven-Digul blijven. Hij heeft zijn ervaringen nu op schrift gesteld in „Vijftien jaar Boven-Digul; concentratiekamp in Nieuw-Guinea; bakermat van de 'Indonesische onafhankelijkheid'' (Tijdsdocumenten van da uitgeverij Contact).
De Nederlands-Indische regering zat in haar maag met 1300 „extremisten" die volgens haar niet strafrechtelijk vervolgd konden worden, die men niet naar het buitenland wilde laten gaan want dan zou van daaruit de „ondermijnende activiteiten" worden voortgezet, maar men wilde ze toch uit de samenleving verwijderen. De gouverneur-generaal kreeg uitzonderlijke bevoegdheden (exorbitante rechten), en op grond van die absolute macht wees hij de te deporteren verdachten aan.
De maatregel werd voor de buitenwereld toegelicht met een aantal juridische „zekerheden", waarvan in de praktijk niets terecht kwam: Boven-Digul zou slechts een doorgangskamp zijn, waaruit men door goed gedrag kon vrijkomen („Arbeit macht frei"); de gedeporteerden mochten niet als gestraften worden behandeld en er bestond geen arbeidsdwang: men zou worden verhoord (een scheldkanonnade voor sommigen, voor de meesten in het geheel niets), men kan zich verweren.
Waarom juist Boven-Digul? De regering gaf een aantal doelstellingen maar hield er nog een paar verborgen. Men koos die plaats in het binnenland van Nieuw-Guinea om ontvluchten onmogelijk te maken. Daarin is men geslaagd.
Er zijn een aan tal vluchtpogingen geweest, maar ze zijn alle mislukt, hetzij door de

 vijandigheid van het oerwoud en de bewoners daarvan, hetzij door het uitleveringsverdrag met Australië, waardoor de ontvluchten per kerende post naar Digul werden teruggestuurd.
De regering wilde verder iedere invloed van de gedeporteerden op de omgeving voorkomen: ook dat is geslaagd, want het contact met de Papoea's was miniem en oppervlakkig. Verder wilde men het contact met de eigen achterban van de gedeporteerden onmogelijk maken: dat lukte niet, want Indonesische schepelingen van de gouvernementsstomers fungeerden als postboden.
De vierde doelstelling was succesvol: men wilde de gedeporteerden vlot en geruisloos laten afsterven. Malaria, zwartwater-koorts en andere tropische ziekten, het moordende klimaat, de even moordende aanwezigheid van het oerwoud, de verschrikkelijke eenzaamheid, het heimwee: wie niet stierf, ging geestelijk dood, werd apathisch of krankzinnig. Slechts enkelen hebben het kamp fysiek overleefd; Salim zelf lijdt nog steeds steeds aan wat men niet anders dan concentratiekamp-syndroom kan noemen.
Een gesprek met iemand, die later agent-provocateur bleek, leidde de arrestatie van Salim in, Hij werd „verhoord", uitgebulderd, in de gevangenis van Medan geïsoleerd in een cel opgesloten. Op weg naar de badkamer werd hij begroet door politieke lotgenoten, hij groette terug en werd voor dat „vergrijp" een week in de boeien gesloten: linker pols aan rechter enkel — slapen ging niet meer. Hij werd verbannen: na een ellendige tocht, in het ruim van schepen, via gevangenissen, kwam hij in het kamp Tanah-Merah, rode aarde, 455 kilometer van de kust in het oerwoud, aan. Er stond een aantal grote barakken met slaapplaatsen en een gemeenschappelijke keuken, later werden er, door werkwillige geïnterneerden, militairen en civiele gevangenen, eigen huisjes voor de gedeporteerden gebouwd.
 

 


 

Onverzoenlijken
Die werkwilligheid bleek een probleem: de onverzoenlijken wilden volstrekt niet werken, een aantal van hen werd nog weer dieper het binnenland ingebracht, naar het helse oord Tanah Tinggi, waar zelfs de onderlinge „gezelligheid" van Tanah Merah ontbrak.
Die „gezelligheid" bleek maar een betrekkelijk begrip: het was een verre van homogene groep die hier bijeengebracht was, er waren volkomen „onschuldigen" onder, die op grond van privé-ruzies of uit hebzucht van hun bezittingen waren weggehaald. Bovendien waren er de twee hoofdgroepen: de communisten en de niet-communistisch nationalisten. Er waren de gezags-onderdanigen, er waren spionnen, die alles overbriefden naar de autoriteiten. En bij dat alles hoopte men nog dat inderdaad die deportatie tijdelijk zou zijn. En zo kwam men nog wel tot wat voetballen of muziek maken, maar dat verslofte allengs; pogingen om door coöperaties tot gemeenschappelijke landbouw en dergelijke te komen mislukten, zelfbestuur mislukte om dezelfde redenen, er ontstonden herhaaldelijk onderlinge gevechten, men werd apathisch, velen werden dement.
Salim zelf heeft zich zowel lichamelijk als geestelijk redelijk overeind kunnen houden — een van de weinigen. - Prominenten als Sjahrir en Hatta bleven er een jaartje en werden toen naar beter deportatieoorden overgebracht. Sukarno heeft er nooit gezeten, hij heeft ook nooit „zijn laatste cent" naar Digul gestuurd zoals hij eens heeft gezegd, ook hij heeft na de revolutie Digul vergeten. 


Heeft de buitenwereld die ellende nooit geweten? Zeker wel, maar men dacht als de keurige Nederlandse mevrouw, die na de oorlog tegen Salim zei: „U zult het dan wel verdiend nebben, want wij Nederlanders doen anders dat soort dingen niet". Het kamp is bezocht door hoge ambtenaren als het lid van de Raad van Indië Hillen en Van der Plas, door journalisten, er is een kamerinterpellatie geweest (door de socialist ir. Ch. G. Cramer). Wij hebben het gehoord, en niets gedaan.
In 1943 werd onder de druk van naderende Japanners het kamp geëvacueerd naar Australië, waar de gedeporteerden weer in een concentratiekamp werden ondergebracht: wie toen in gouvernementsdienst wilde treden (in onschuldige baantjes) mocht er uit, de anderen bleken tot het bittere einde achter prikkeldraad.
Een leerschool der verbittering door onrecht, lichamelijke en geestelijke marteling. Salim moet een mateloos goedmoedig mens zijn, om daar nu zo, als in zijn boek, mild en begrijpend, soms haast vergoelijkend, over te kunnen schrijven. Hij is nu zeventig, hij werkt op de Indonesische ambassade, hij schreef zijn 435 pagina's tellende documentaire in zijn vrije tijd. Hij moet wel werken, op de gewone kantooruren, om te leven. Hij is gelukkig getrouwd met een Nederlandse vrouw, hij heeft vrienden, Indonesiërs en Nederlanders. Hij schrijft met een uitvoerigheid, die op liefde wijst over Nieuw-Guinea en de Papoea's. Een opmerkelijk tijdgenoot. We kunnen althans lezen wat hij schreef, en naar hem luisteren.
 

naar vorige pagina


Webmaster: Chris P. van der Klauw