Bijna veertig jaar geleden streed Eddy Korwa voor een vrij Papoea tegen
de Indonesische bezetters. Met het hijsen van de Morgenstervlag, op 1 december '61,
hadden de Papoea's immers uitzicht gekregen op spoedige onafhankelijkheid. Dat lieten
Eddy en zijn kameraden zich niet ontnemen door de overheersers van Java. Maar hun
strijd bleek tevergeefs. Via een spectaculaire ontsnappingstocht kwam Eddy in Nederland
terecht. Maar na het vertrek van de Indonesische president Suharto is de strijd van de
Papoea's voor een eigen staat weer actueel. Zo ook de omstreden vlaghijsingen die
vandaag op heel West-Papoea plaatshebben. Bijna veertig jaar na zijn vlucht pakt ook
Eddy de draad weer op. Vandaag is hij erbij als op Biak de Morgenster wordt gehesen.
Op de avond dat ik hem spreek, zit Eddy Korwa in de meldkamer van de Knoopkazerne,
hartje Utrecht. Een kleine, ranke man, met kroeshaar en een kenmerkend Papoeagezicht.
Misschien is het vanwege zijn tengere voorkomen dat je niet zou zeggen dat Eddy de
zestig net is gepasseerd.
Al sinds zijn komst naar Nederland, in 1964, zit hij bij de dienst burgerbewaking
van het ministerie van Defensie. Dát hij een burgerbaan heeft, lees je niet aan hem af.
Want met zijn geladen pistool en robuuste handboeien aan zijn riem zou hij zo voor een
echte militair door kunnen gaan.
Nog een paar uur, dan zit Eddy's dienst als bewaker erop. En kan hij de rijen
beeldschermen, het geknipper en gebliep van de bewakingsapparatuur overlaten aan zijn
collega van de nachtdienst. Lang zullen al die knopjes en lichtjes niet in zijn brein
blijven naijlen, want Korwa heeft in zijn vrije tijd wel wat anders aan zijn hoofd.
Over twee dagen vertrekt hij naar Biak, om er op 1 december de vlaghijsing mee te maken.
Een, overigens omstreden, ceremonie die naar onafhankelijkheid strevende Papoea's er
hebben georganiseerd.
Korwa is dus de achternaam, en kenners weten dan dat Biak, het eiland aan de
noordkust van West-Papoea, de geboorteplek moet zijn. Als twintigjarige heeft Eddy
de perikelen rond de afgedwongen overdracht van Nederlands Nieuw-Guinea aan Indonesië
meegemaakt. En 1 december heeft wat hem betreft dezelfde lading als 5 mei bij ons.
Op die datum, in het jaar 1961, had Nederland immers toegestaan dat Papoea's hun eigen
vlag, de Morgenster, omhoog hesen. En daarom trilde op die dag de lucht van
hooggespannen toekomstverwachting: de vlag en het volkslied hielden slechts één
belofte in: naderende onafhankelijkheid!
Gulzige Sukarno
Van al dat moois kwam niets terecht, want onder druk van de Verenigde Staten werd Den
Haag gedwongen zijn laatste stuk Indië af te staan aan de nieuwe machthebbers op Java.
Daar zat een gulzige Sukarno zijn „Indonesische Republiek” op de tekentafel neer te
zetten, en West-Irian mocht daarin niet ontbreken. Al in 1962 claimde Sukarno
Nederlands Nieuw-Guinea als zijn gebied, en doopte het om tot ”Irian Barat”,
West-Irian dus. In 1969 werd het officieel door Jakarta ingelijfd.
„Toen ik in 1963 op een dag van mijn werk terugkwam”, herinnert Eddy zich, „moest
ik mijn Nederlands paspoort inleveren. Het werd op een grote hoop gegooid en verbrand.
En ik was nog van plan geweest naar Nederland te gaan; daar was het nu te laat voor.”
Korwa vergelijkt de Indonesische bezetting van zijn land met die van de Duitsers in
Nederland. „We hadden niets meer te vertellen en moesten alles doen wat die vreemde
overheersers ons opdroegen.” De aanwezigheid van de Verenigde Naties bij wijze van
interim-bestuur bleek een wassen neus. „Wanneer Indonesische militairen hardhandig
tegen Papoea's optraden, deden die VN-soldaten niks.” Korwa zag hoe militairen Papoea's
op straat mishandelden. „Had je iets niet opgevolgd, dan klonk al direct: „Jij hebt
zeker nog een hartje voor Nederland, hè?” en werd je als regelrechte tegenstander
gezien. Wij van Biak werden sowieso beschouwd als loopjongens van de Hollanders.”
Dat was voor Korwa reden om alsnog te proberen weg te komen. „Nederland had op dat
moment nog niet besloten zijn betrekkingen met Indonesië volledig te verbreken, dus in
1964, zo wist ik, zou er nog een Nederlands schip de haven van Sorong, waar ik bij de
loodsdienst werkte, aandoen om goederen te lossen” (Sorong ligt op het eiland Manokwari,
ofwel de Vogelkop van West-Papoea, AJ). Hij nam zich voor als verstekeling met deze
boot mee te gaan naar Nederland.
Een extra reden om te vertrekken, was dat Korwa deelnam aan acties van de
plaatselijke verzetsgroep. „Met zo'n 250 man voerden we een soort stadsguerrilla,
waarbij we zo veel mogelijk Indonesisch materiaal onklaar probeerden te maken.
Officieren opwachten en hen ombrengen hoorde er ook bij.”
Er verschijnt een lachje om zijn mond als ik hem vraag of hij ook persoonlijk
militairen heeft geliquideerd. „Natuurlijk heb ik wel eens een hoge officier laten
verdwijnen, maar niemand is er ooit achter gekomen wat er met hem is gebeurd.”
De Indonesiërs wisten op een gegeven moment wel dat ene Eddy Korwa bij dit werk
betrokken was, want ze hadden een namenlijst in handen gekregen. „Een neef van me was
daarachter gekomen en heeft me gewaarschuwd. Wegwezen dus, want iedereen wist dat wie
gepakt werd op geen genade hoefde te rekenen.”
Penvriend
Dat het hem lukte om als verstekeling op die Nederlandse boot terecht te komen, ziet
de christen Korwa altijd nog als een wonder van God. „Ik heb het echt als de weg van
de Heer ervaren dat ik daar weg kon komen – ik heb er ook veel om gebeden.”
Eddy vertelt dat hij enkele jaren eerder had gecorrespondeerd met „Leo Franciscus”,
een Nederlandse jongen uit Enschede. Vlak voor de overdracht in 1963 was dat contact
echter verwaterd. „Toen dat schip aan de kade lag, moest ik van de loods de
bemanningslijst ophalen en naar het kantoor van de havenmeester brengen. Onderweg
daarheen was het alsof iemand tegen me zei: „Kijk even op die lijst.” Ik sla hem open
en zie tot mijn stomme verbazing de naam Leo Franciscus, mijn penvriend, staan! Nog
diezelfde avond heb ik een fotootje van hem, dat hij ooit eens had gestuurd, opgezocht,
en ben ik naar de boot gegaan. Aan de bootsman vroeg ik of een van de bemanningsleden
soms Leo Franciscus heette. „Zeker”, zei de man, om vervolgens naar achteren te roepen:
,Hé Leo, ik heb hier een Papoeajongen voor je die je wil spreken.”
„Zeg maar wat je op je hart hebt; wat wil je van me?” was het eerste wat Leo tegen
me zei toen we in zijn hut waren neergestreken. „Wacht even”, vulde hij aan. „Twee
jaar geleden heb ik gecorrespondeerd met een Papoeajongen, maar ik weet niet waar die
nu zit, we hebben geen contact meer. Ik ben eigenlijk van plan hem op te zoeken. Hier
heb ik nog een foto van hem.” „Ik heb in die tijd ook gecorrespondeerd met iemand in
Nederland”, zei ik. „En ik heb ook nog een foto van hem.” Ik pakte zijn foto uit mijn
zak en liet hem die zien. Met grote ogen staarde Leo naar zijn eigen foto, en riep:
„Ben jíj dan Eddy? Echt waar?” We hebben elkaar spontaan omhelsd en het eerste wat
hij daarna zei was: „Wil je naar Nederland vluchten?” Graag, zei ik, liefst vanavond
nog.” |