Joop Sierat spoelt tijdens noodweer met zijn helpers uit de
prauw. Op weg naar Pronggo raakt hij letterlijk zijn bagage kwijt.
Zijn blouse hangt in flarden om hem heen. Hier en daar spoelt licht
spul aan: zijn uiteenvallende gitaar, een afgerold klosje garen.
Lopend en per boot gaan ze terug naar thuisbasis Kokonao.
Een groot deel van zijn geestelijke bagage is in de weken en maanden
ervoor al weggespoeld bij de jonge franciscaan. Wat hij opdeed in
zes jaar filosofische en theologische studie bleek absoluut niet
toegesneden op de missionaire praktijk bij de Mimika aan de zuidkust
van wat nu Irian Jaya heet, het vroegere Nederlands Nieuw-Guinea.
Joop Sierat kwam zichzelf in 1965 als 28-jarige, jonge missionaris
nogal tegen. En toen moest het goed beschouwd nog beginnen. Hij
moest zijn entree nog maken bij de Ekari's, Papoea's die verspreid
in het binnenland woonden en op een peniskoker of schaamrokje na,
naakt rondliepen. Sierat heeft zijn ervaringen neergelegd in het
gisteren gepresenteerde boek 'Rapádaba'.
Het is het nooit vertelde verhaal van hoe de missionaris zich voelde
in de prehistorie bij de Wisselmeren. En over de Ekari's, die niet
werden gevraagd naar wat ze vonden van de komst van die blanke
snoeshanen met al die kleren aan, die andere gebruiken, die andere
godsdienst en hun volkomen misplaatste air van superioriteit. De
mensen, dat zijn wij (inii mè), zeggen ze. In hun opvatting zijn
alle andere mensen hun afstammelingen. Sierat heeft een sterke vorm
gevonden om dat allemaal te vertellen.
En vertellen kan hij: fris en in een vaak originele stijl. In
gedachten en letterlijk (in 1995) keert hij in z'n boek terug naar
Rapádaba, de grote eik boven aan de heuvel boven zijn huis in het
Ekari-dorp die is genoemd naar een doofstomme jongen. Het is de boom
waar hij als missionaris ontelbare keren met zijn rug tegenaan ging
zitten om na te denken als hij het ook allemaal niet meer wist. Hij
laat tegen dat decor ook voorgangers en geesten van legendarische
Ekari's en Moni's herleven. De missionaris/manus-van-alles ging in
Nederlands Nieuw-Guinea kapot. Hij kijkt in dankbaarheid terug.
Dankbaarheid? "Ik ben nu 62. Het was de zwaarste en mooiste periode
van mijn leven. Het was de meest intense manier van leven, van
mens-zijn. Terug naar het Stenen Tijdperk, dat ik er als een van de
weinigen heen mocht en kon werken, de gevoelens van onbegrip, hoop,
wanhoop, het heeft me allemaal gevormd. Daardoor ben ik een gelukkig
mens, sta overal voor open. Ik vind niks gek. Maar het was een
worsteling. Het moeten afleggen van zijn geestelijke bagage, het
leren luisteren en kijken naar de mensen waar hij eigenlijk voor
kwam, was nog niet het grootste probleem.
Knoepers
|
|
"Ik zocht avontuur, uitdaging, een andere cultuur. Ik wilde in
de derde wereld, waar ook, helpen hen op te trekken". Dus de missie.
Wat zo lastig was, was zijn en hun wereld te verenigen. "Ze worden
je vrienden,ze willen worden gedoopt, je zegt ze dat ze maar met één
vrouw mogen trouwen. En dan hebben ze meer schelpen (kauri-schelpen
zijn bij de Ekari's betaalmiddel en vrouwen zijn 'te koop') en
trouwen ze tóch een tweede keer. Vervloek je ze dan? Ik hield van
die mensen en zij van mij. Het waren knoepers, sjacheraars". Dat
wordt duidelijk uit het verhaal dat Sierat laat vertellen over een
Moni-meisje dat wegtrok over de bergen met een schat aan schelpen.
Sinds die tijd wordt gewacht op haar afstammelingen die hun leven
moeten verlichten. De missionarissen worden wel als zodanig gezien.
"Steeds was er de twijfel. Wat ga je doen? Wat adviseer je? Wat
verwachten de mensen, wat verwacht God van me? Het was zo'n extreem
andere cultuur en je zat zo geïsoleerd. Je verplaatste je lopend,
had weinig overleg met andere missionarissen. De opbouw van de kerk
was niet het belangrijkste. "Gedoopt en niet gedoopt, iedereen kwam
naar mijn dienst. Het was er gezellig. Aan die kerk waren deze
mensen nog lang niet toe, ze leefden nog in een oud-testamentische
tijd. In mijn preek zei ik wel: zo en zo kan het misschien ook. Je
bouwde eigenlijk aan een gemeenschap". Dat bleek ook bij de opstand
toen Irian Jaya na een schijnreferendum bij Indonesië kwam: Sierat
kreeg de keus tussen weggaan (waarvoor de Ekari's begrip zouden
hebben) en blijven (wat ze liever wilden). "Ik was een van hen. En
hoe traag het ook ging, we hebben wat bereikt". Sierat had naast
alle onzekerheid nog een persoonlijk probleem. Het celibaat viel hem
erg zwaar. "Iedereen zag me worstelen. Je bent rijk, jong ongehuwd,
je blijft van hun vrouwen af en ook van de blanke zusters".
Vrouw kopen
Het werd zo erg dat een oude buurman op een gegeven moment zei: "Zal
ik dan toch maar een vrouw voor je kopen?". Dat was een van de
laatste zetjes die hij nodig had om zijn leven een andere wending te
geven. Hij trad uit, trouwde met Elly (ook een religieuze), werd
personeelsmanager bij Stork en stapte 12 jaar later over naar
Bilance, terug in het ontwikkelingswerk. In 1995 keerde hij
beroepshalve terug naar Irian Jaya en bezocht 'zijn' dorp Timeepa.
Hij realiseerde zich dat er bar weinig bekend is over wat het werk
op Irian Jaya op het menselijke vlak deed met de missionarissen en
de Ekari's. Hij besloot het op te schrijven. Dat was géén
worsteling. Geen lettergreep van die mooie zware jaren was hij
vergeten.
Joop Sierat: 'Rapádaba'. Uitgever: Bonneville. Prijs: f 49,90.
|
|