Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
NieuwGuinea in media
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 



Mens worden in de Steentijd op Irian Jaya

BIJDRAGE ERIK HUISMAN
REDACTIE JACQUES GELUK

naar vorige pagina

Uit de Haagsche Courant van 19-11-1999

Joop Sierat spoelt tijdens noodweer met zijn helpers uit de prauw. Op weg naar Pronggo raakt hij letterlijk zijn bagage kwijt. Zijn blouse hangt in flarden om hem heen. Hier en daar spoelt licht spul aan: zijn uiteenvallende gitaar, een afgerold klosje garen. Lopend en per boot gaan ze terug naar thuisbasis Kokonao.
Een groot deel van zijn geestelijke bagage is in de weken en maanden ervoor al weggespoeld bij de jonge franciscaan. Wat hij opdeed in zes jaar filosofische en theologische studie bleek absoluut niet toegesneden op de missionaire praktijk bij de Mimika aan de zuidkust van wat nu Irian Jaya heet, het vroegere Nederlands Nieuw-Guinea.
Joop Sierat kwam zichzelf in 1965 als 28-jarige, jonge missionaris nogal tegen. En toen moest het goed beschouwd nog beginnen. Hij moest zijn entree nog maken bij de Ekari's, Papoea's die verspreid in het binnenland woonden en op een peniskoker of schaamrokje na, naakt rondliepen. Sierat heeft zijn ervaringen neergelegd in het gisteren gepresenteerde boek 'Rapádaba'.
Het is het nooit vertelde verhaal van hoe de missionaris zich voelde in de prehistorie bij de Wisselmeren. En over de Ekari's, die niet werden gevraagd naar wat ze vonden van de komst van die blanke snoeshanen met al die kleren aan, die andere gebruiken, die andere godsdienst en hun volkomen misplaatste air van superioriteit. De mensen, dat zijn wij (inii mè), zeggen ze. In hun opvatting zijn alle andere mensen hun afstammelingen. Sierat heeft een sterke vorm gevonden om dat allemaal te vertellen.
En vertellen kan hij: fris en in een vaak originele stijl. In gedachten en letterlijk (in 1995) keert hij in z'n boek terug naar Rapádaba, de grote eik boven aan de heuvel boven zijn huis in het Ekari-dorp die is genoemd naar een doofstomme jongen. Het is de boom waar hij als missionaris ontelbare keren met zijn rug tegenaan ging zitten om na te denken als hij het ook allemaal niet meer wist. Hij laat tegen dat decor ook voorgangers en geesten van legendarische Ekari's en Moni's herleven. De missionaris/manus-van-alles ging in Nederlands Nieuw-Guinea kapot. Hij kijkt in dankbaarheid terug. Dankbaarheid? "Ik ben nu 62. Het was de zwaarste en mooiste periode van mijn leven. Het was de meest intense manier van leven, van mens-zijn. Terug naar het Stenen Tijdperk, dat ik er als een van de weinigen heen mocht en kon werken, de gevoelens van onbegrip, hoop, wanhoop, het heeft me allemaal gevormd. Daardoor ben ik een gelukkig mens, sta overal voor open. Ik vind niks gek. Maar het was een worsteling. Het moeten afleggen van zijn geestelijke bagage, het leren luisteren en kijken naar de mensen waar hij eigenlijk voor kwam, was nog niet het grootste probleem.
Knoepers
 
"Ik zocht avontuur, uitdaging, een andere cultuur. Ik wilde in de derde wereld, waar ook, helpen hen op te trekken". Dus de missie. Wat zo lastig was, was zijn en hun wereld te verenigen. "Ze worden je vrienden,ze willen worden gedoopt, je zegt ze dat ze maar met één vrouw mogen trouwen. En dan hebben ze meer schelpen (kauri-schelpen zijn bij de Ekari's betaalmiddel en vrouwen zijn 'te koop') en trouwen ze tóch een tweede keer. Vervloek je ze dan? Ik hield van die mensen en zij van mij. Het waren knoepers, sjacheraars". Dat wordt duidelijk uit het verhaal dat Sierat laat vertellen over een Moni-meisje dat wegtrok over de bergen met een schat aan schelpen. Sinds die tijd wordt gewacht op haar afstammelingen die hun leven moeten verlichten. De missionarissen worden wel als zodanig gezien. "Steeds was er de twijfel. Wat ga je doen? Wat adviseer je? Wat verwachten de mensen, wat verwacht God van me? Het was zo'n extreem andere cultuur en je zat zo geïsoleerd. Je verplaatste je lopend, had weinig overleg met andere missionarissen. De opbouw van de kerk was niet het belangrijkste. "Gedoopt en niet gedoopt, iedereen kwam naar mijn dienst. Het was er gezellig. Aan die kerk waren deze mensen nog lang niet toe, ze leefden nog in een oud-testamentische tijd. In mijn preek zei ik wel: zo en zo kan het misschien ook. Je bouwde eigenlijk aan een gemeenschap". Dat bleek ook bij de opstand toen Irian Jaya na een schijnreferendum bij Indonesië kwam: Sierat kreeg de keus tussen weggaan (waarvoor de Ekari's begrip zouden hebben) en blijven (wat ze liever wilden). "Ik was een van hen. En hoe traag het ook ging, we hebben wat bereikt". Sierat had naast alle onzekerheid nog een persoonlijk probleem. Het celibaat viel hem erg zwaar. "Iedereen zag me worstelen. Je bent rijk, jong ongehuwd, je blijft van hun vrouwen af en ook van de blanke zusters".
Vrouw kopen
Het werd zo erg dat een oude buurman op een gegeven moment zei: "Zal ik dan toch maar een vrouw voor je kopen?". Dat was een van de laatste zetjes die hij nodig had om zijn leven een andere wending te geven. Hij trad uit, trouwde met Elly (ook een religieuze), werd personeelsmanager bij Stork en stapte 12 jaar later over naar Bilance, terug in het ontwikkelingswerk. In 1995 keerde hij beroepshalve terug naar Irian Jaya en bezocht 'zijn' dorp Timeepa. Hij realiseerde zich dat er bar weinig bekend is over wat het werk op Irian Jaya op het menselijke vlak deed met de missionarissen en de Ekari's. Hij besloot het op te schrijven. Dat was géén worsteling. Geen lettergreep van die mooie zware jaren was hij vergeten.


Joop Sierat: 'Rapádaba'. Uitgever: Bonneville. Prijs: f 49,90.

Ex-missionaris Joop Sierat: 'Het aantal gedoopten en communicanten deed er niet zo toe. Je bouwde niet zo zeer een kerk op, daar waren de Ikari's nog niet aan toe. Ik bouwde aan een gemeenschap, want de Ikari's leefden vooral in familieverband'.

FOTO HARRY VERKUYLEN

naar vorige pagina