|
De levenstaak van een Papoea-leider
Een stamhoofd in Delftdoor Gerrit den Ambtman
„De Indonesiërs proberen me op allerlei manieren binnen te
krijgen. Maar daar trap ik niet in.
" Nicolaas Jouwe (64) leidt vanuit zijn woonplaats Delft al
vijfentwintig jaar de strijd voor onafhankelijkheid van wat ooit
Nederlands Nieuw-Guinea was. De Papoea-leider zal niet rusten
voordat zijn volk zich van Indonesië heeft losgemaakt. Als
voorzitter van de Nationale Bevrijdingsraad van West-Papua zoekt hij
steun in de wereld voor een bijna vergeten gebied.DELFT - Een kwart eeuw geleden is Nicolaas Jouwe voor het laatst op
zijn geboortegrond geweest. In de tussentijd heeft hij vier keer aan
de grens gestaan. Vanuit het oostelijk deel van het eiland, dat
vroeger Australisch grondgebied was en nu zelfstandig is, zoekt hij
contact met zijn volk. Hij zal het gebied niet betreden zo lang Indonesië
het daar voor het zeggen heeft. Ook een Papoea-leider heeft zijn trots en
principes.
Juist het grensgebied van het immense eiland heeft een aparte betekenis
voor Nicolaas Jouwe. Hij is er als zoon van een stamhoofd op een eilandje
voor de kust geboren. De leden van die stam beschouwen hem nog steeds als
hun leider. De contacten met de achterban verlopen moeizaam. Hij spreekt
vooral de vluchtelingen die bij bosjes voor de Indonesische machthebbers
op de loop gaan en zich in Papua Nieuw-Guinea vestigen. Een ontdaan volk.
De ontmoetingen sterken Nicolaas Jouwe juist in zijn eeuwig lijkende strijd.
„Mozes heeft zijn land van belofte ook niet
|
|
gezien", zegt hij over de afstand tussen ideaalen werkelijkheid die hem een machteloos gevoel moet
geven. Maar de Nederlandse zending in Nieuw-Guinea heeft nog eer van haar werk. Jouwe vertrouwt op de scheppingswetten. „Ik ben
christen. God laat de werken van zijn hand nooit varen." Hij wijst
op de Romeinen, de Spanjaarden, op Napoleon, Hitler en Hirohito die na hun onderdrukkende en
koloniserende activiteiten toch ook allemaal op hun nummer zijn gezet. Het
is zijn overtuiging dat met de Indonesiërs hetzelfde zal gebeuren. De
Schepper weet heus wel wat er loos is in het wingewest.
Jouwe probeert Hem inmiddels een handje te helpen. Het kan best zijn dat
hij de bevrijding van West-Papua Nieuw-Guinea in dit ondermaanse niet
meer meemaakt, maar hij zal zich zo lang als mogelijk voor de zaak blijven
inzetten dat heeft hij zelfs gezworen. „Die taak is me op het lijf geschreven.
Daarvoor ben ik blijkbaar geboren."
Banneling
De verontwaardiging van Nicolaas Jouwe is nog even groot als in 1962, toen
Nederland het gezag over Nieuw-Guinea aan de Verenigde Naties moest overdragen
en hij in Delft ging wonen. Kort daarna werd zijn vaderland Indonesisch grondgebied.
In het rijtjeshuis, met de „Nieuw-Guineakamer" als slaapvertrek, voelt hij zich al
een kwart eeuw een banneling. Aan de wand hangt een souvenir: „Greetings van Papua
New Guinea".
Irian Jaya is door de Indonesiërs zorgvuldig van ds buitenwereld afgesloten, maar
Nicolaas Jouwe is zo ver van huis precies op de hoogte van bijvoorbeeld de operatie
saté (roosteren) die de militairen ter plekke uitvoeren. Hij noemt het bezettingstijd
in zijn land en vertelt over gruwelijke schendingen van de mensenrechten. Hij schat
het aantal vluchtelingen dat de wijk neemt naar het vrije oostelijk deel op tien tot
vijftig per dag. Inmiddels zijn al twaalfduizend van de anderhalf miljoen
oorspronkelijke bewoners de grens over getrokken.
|
|
Nicolaas Jouwe, wijzend naar zijn geboorteplaats; „De wereld gedraagt zich schijnheilig." (Foto Peter van Es) |
|
Erger
„De situatie is veel erger dan in Suriname", weet Jouwe. „Het ene
volk roeit hetandere uit met de zegen van het westen. De Indonesiërs
hebben alleen het land nodig, niet de mensen. De Papoea's moeten
kennelijk worden uitgeroeid. Elke seconde worden er op Java twaalf
baby's geboren. Elk jaar komen er vier miljoen Indonesiërs bij. Voor
hen moeten de Papoea's plaats maken. Dat is natuurlijk bandieterig
en onmenselijk." Het plaatselijk verzet heeft zich verenigd in de
Organisatie Papua Merdeka, die zelf ondergronds een regering heeft
gevormd. Jouwe behartigt als voorzitter van de Na tionale
Bevrijdingsraad de internationale betrekkingen. Hij onderhoudt
contacten met in het buitenland wonende Papoea's en spreekt politici
aan Een lobby van de zeer lange adem. Hij meldt trots dat sommige
Amerikaanse senatoren nu erkennen dat de gebroeders Kennedy in de
jaren zestig wat al te luchthartig met zijn land zijn omgesprongen.
Een schrale troost, vindt hij, maar hij is al blij met een veranderd
inzicht.
Hoogste tijd
Jouwe heeft ook de Nederlandse regering regelmatig aangeschreven,
maar taal noch teken mogen vernemen. Volgens hem heeft juist
Nederland morele plichten tegenover een volk dat met de ondergang
wordt bedreigd. Hij heeft als trouw onderdaan het koninkrijk nooit
door het slijk willen halen. Toch vindt hij het de hoogste tijd dat
Nederland eens een helpende hand uitsteekt. Door geldgebrek kunnen
Jouwe en zijn volgelingen weinig beginnen. Een paar jaar geleden is
weliswaar een stichting opgericht om fondsen te werven, maar de
bijdragen laten op zich wachten. Een groep Limburgse nonnen, die
warme herinneringen aan Nieuw-Guinea bewaarde, schonk als eerste
tweeduizend gulden. Dat geld is opgegaan aan briefpapier en wat
voorlichtingsmateriaal. Jouwe moet meestal een paar jaar sparen om
|
|
voor de zaak op reis te kunnen.
Hij is van plan het eerste vliegtuig richting zijn geboorteland te
nemen zodra de Indonesiërs zijn vertrokken. Voor die tijd piekert
het stamhoofd er niet over terug te keren. „Dat zoueen capitulatie
betekenen. Dat kan ik ook mijn volk niet aandoen. De Indonesiërs
zouden het als een grote triomf beschouwen. Ze proberen me toch al
op allerlei manieren binnen te krijgen. Ooit is een oom van mij met
een brief van president Soeharto bij me gekomen. Ik was razend. Ik
heb die brief zo weer mee terug gegeven. Ik heb het ook die oom zeer
kwalijk genomen."
Troost
Jouwe noemt met Indonesië alles bespreekbaar als de
onafhankelijkheid van zijn land wordt gegarandeerd. Hij beseft dat
hij met een gevecht tegen de bierkaai bezig is. Soms voelt hij zich
machteloos. Hij troost zich met de gedachte dat Nederland tachtig
jaar heeft gestreden om onder het juk van de Spanjaarden uit te
komen. „De zaak moet rijpen", houdt hij zichzelf voor. „Het kan
plotseling ook snel gaan." ,
Natuurlijk heeft hij heimwee, hoewel de ontwikkeling van
Nieuw-Guinea tenminste vier eeuwen bij die van het westen
achterloopt. „Een vader-land hebben is een voorrecht", zegt hij op
dicteersnelheid. „Dat is me ontnomen. Ik streef er naar mijn eigen
land vreedzaam terug te winnen en met rust gelaten te worden."
Kalotje
Nicolaas Jouwe beschermt zich met een wit gebreid kalotje tegen de
vrieskou. Als hij met het mutsje op het hoofd door Delft loopt
stappen Turken enthousiast op hem af en beginnen een praatje, Hij
verstaat er niets van. Hij kent het gevoel om niet begrepen te
worden. De Papoea-leider geeft echter niet op. Hij overweegt weer
met roken te stoppen."Een volk en een land moeten bevrijd worden.
Dat eist dat ik gezond blijf". |
|
|