Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
West Papua in de pers
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 


  naar vorige pagina

Guus Ramaekers - Mijn belevenissen als Posthuiscommandant

 

Mijn belevenissen als Posthuiscommandant


De mij toe bedeelde werkzaamheden als Posthuiscommandant begonnen in Kota Baroe bij de wacht. Als wachtcommandant was ik verantwoordelijk voor het goed laten doen functioneren van mijn ploeg bestaande uit agenten, die de plaatselijke strafgevangenis en de kantoren van de Resident, HPB(hoofd plaatselijk bestuur), Korpscommando en Financiën moesten bewaken. Anderen weer moesten wijkronden lopen. En een stel reservisten bij de hand houden voor eventuele gevallen.
Als wachtcommandant moest ik de binnenkomende telefoontjes en aangiften aannemen, en de posten en de wijkronden controleren. En natuurlijk ook erop toezien dat er met de arrestanten niets aan de hand is.
De werkdrukte aan de wacht was afwisselend. Maar soms kon het behoorlijk druk zijn Dan moest ik na mijn dienstijd nog verder werken aan de Processen-verbaal. Met betrekking tot de Politierapporten die agenten inleverden bij het constateren van verkeersovertredingen was ik er ook verantwoordelijk voor dat zij de juiste wetsartikelen invulden.
Voor de bioscoopwacht en het regelen van het verkeer bij het Gouverneurspaleis riep ik altijd de hulp in van de VSD-ers. Hoewel zij geen politiebevoegdheden hadden deden zij het graag om ons werk te verlichten. De buitenwereld wist daar toch niets vanaf. En voor hen was dat werk ook een soort verzetje. De Detachementcommandanten waren hiervan op de hoogte, maar knepen vaak een oogje toe. Zij vertrouwden ons en wisten uit ervaring, dat wij het goed deden. Maar zo was het ook altijd gegaan.
 
Alleen bij die ene keer, dat ik bij het Paleis van de Gouverneur, in aanvaring kwam met de Officier van Justitie. Toen ik hem sommeerde dat hij zijn wagen niet vlak voor de deur van het paleis mocht parkeren, stond hij op zijn strepen. Maar ik, eigenwijs als altijd. bleef rustig en vroeg hem nog een keer of hij zijn wagen wou verwijderen. Maar toen hij net deed, of zijn neus bloedde, beval ik hem dat te doen en zei hem dat ik anders van mijn wapenstok gebruik zou maken. Ik durfde dat te zeggen, omdat ik er zeker van was dat dat wetsartikel in de Weg Verkeer Ordonnantie stond.
Boos verplaatst hij zijn wagen.
De volgende morgen moest ik prompt bij de Detachementscommandant op rapport. Hij vroeg mij wat ik de afgelopen avond bij het regelen van het verkeer eigenlijk uitgespookt had. Toen ik het hem vertelde, vroeg hij mij waarom ik dat had gedaan. Had maar een oogje toegeknepen, dan had je dit gedonder niet, zei hij. Als antwoord vroeg ik hem waarom de gewone man wel hard aangepakt moest worden en deze man niet. Hij moest blij zijn dat ik hem niet had verbaliseerd, zei ik.
Uiteindelijk moest ik mij tot ACAP wenden, die mij vervolgens door naar de Korpschef Ravenswaay Claase stuurde. Toen ik zijn kantoor binnen stapte lachte deze mij toe. Na mijn verhaal gedaan te hebben, zei hij lachend. Goed gedaan en inrukken maar.
Hier merkte ik weer, dat het middenkader vaak bang was voor de top ambtenaren. In plaats van op te komen voor hun jongens, schoven ze het van zich af. Zulke mannen bestaan. Maar goed, in elk geval kreeg ik van de Korpschef een pluimpje. En dat deed mij zeker wat.

Werken op buitenposten vond ik altijd leuk. Je was daar eigen baas en kon doen wat je wilde. Een directe controle was er niet. Het enige was dat er twee keren per dag met het moeder detachement radiocontact gemaakt moest worden. En maandelijks een maandrapport moest indienen. Het mooiste is, dat je het werk naar eigen inzicht kon bepalen.

In Waris heb ik veel gelopen. Alleen moest je in dat gebied altijd waakzaam zijn. Dat gebied was ook maar pas in 1950 onder Bestuur gekomen. En niet gewend aan allerlei Bestuurlijke inmengingen. Het was daarom ook altijd uitkijken bij het behandelen van strafzaken.
Onderlinge oorlogen kwamen daar nog voor. En meestal ging dat om vrouwenroof. Omdat ruilhandel daar de boventoon speelde, konden jongelingen moeilijk aan een vrouw komen. Menige gezinshoofden ruilden hun dochters om aan zelf weer een vrouw erbij te krijgen. Hoe meer vrouwen hoe meer aanzien zij hadden. Door dit soort handelwijze hadden de jongelingen geen kans om aan een vrouw te komen. Daarom trokken deze jongelingen bij tijden op rooftocht uit om zo aan vrouwen te komen. Hierdoor ontstonden de meeste oorlogen. Want in 1950 -1952 had de Kepala Perang in dat gebied nog meer voor het zeggen dan de Korano en de Andoeafie.
Ik kan mij nog goed herinneren dat er medio 1951 een politieagent en drie veldwachters door de bevolking in een kampong doodgepijld zijn. Wat precies de reden was, weet ik niet. In elk geval had de politie drie maanden lang nodig, om de daders te pakken te krijgen. Rekruten van de Politieschool werden zelfs ingezet om de daders te helpen grijpen. In die tijd, dat het gebeurde, was Ha(hoofdagent) Wim Schut daar Postcommandant.

Een ander voorval was toen in een kamer naast het wachtlokaal, twee Indonesiërs, die illegaal Nieuw Guinea waren binnen gekomen, ondergebracht waren. Nadat zij hun straf hadden uitgezeten moesten zij, in afwachting van hun terugzending, in die kamer gehuisvest worden. Hun namen: Djamaloedin en Ali.
In de kazerne mochten zij vrij rond lopen. Beiden zagen er echt onschuldig uit en gedroegen zich erg onderdanig. Uit mijn gesprekken met hen, kwam ik er achter dat zij van Ternate afkomstig waren en met een prauw naar Sorong waren gekomen voor familie bezoek. Doch doordat zij het land illegaal binnen waren gekomen, gearresteerd werden.
Djamaloedin kon niet alleen goed auto rijden, maar was ook een goede monteur. Als er wat met onze oude jeep aan de hand is, dan was hij de man, die hem aan de praat kreeg. Uiteindelijk mocht hij zelfs agenten naar de gedetacheerde post Sentani rijden en anderen terug brengen.
Toen zij op de boot werden gezet namen beiden netjes afscheid van ons.
Hoofdagent W. Carli kende hen ook. En wat blijkt 10 jaren daarna, dat het de groep van Djamaloedin was die Ha. Carli in hinderlaag liet lopen en hem dood schoot. Ik wist dit doordat ik Djamaloedin in het Ziekenhuis in Sorong moest identificeren. Deze Djamaloedin werd bij een treffen in een gezamenlijke actie van leger en politie dodelijk getroffen.
Zo zie je maar, dat oorlog wreed kan zijn. En zelfs vrienden elkaar kunnen doden. Terwijl Carli deze man als gedetineerde goed had behandeld.

Naast dat hadden wij als politie ook onze handen vol aan ruziënde groepen. Motorpool jongens tegen Keiëzen. In Hollandia Haven Deta jongens tegen groepen Toegoenezen, en Marine jongens. Het was altijd raak.
Maar dat was ook begrijpelijk dat deze jongens hun onvrede toonden. Het Gouvernement deed niets om hen redelijk tegemoet te komen. Vertier moesten ze zelf zoeken en maken. En de huwbare meisjes die er waren, keken niet naar ze om. En dat allemaal maakte, dat deze jongens baldadig werden. Gelukkig nam het met de jaren af omdat de kleine meisjes groot zijn geworden en deze Deta jongens een betere betrekking vonden.

Iedereen had de hoop gekregen dat het leven in Nieuw Guinea ook toekomst voor de Indo zou hebben. Dat het hardwerken en de ellende die wij in het begin moesten ondervinden, bekroond werd. Niemand van ons dacht toen, dat wij over een tijdje het land uit zouden worden geschopt.

Maar ja, politiek is vies en dat zal ook altijd zo blijven. Voor mij is in elk geval Nieuw Guinea de mooiste tijd geweest. Want toen ik op 31 december 1949 voet aan wal heb gezet in Manokwari, heeft dat land mijn hart veroverd.
Drie keren ben ik naar dat land teruggekeerd om vrienden en familie te ontmoeten. Maar elke keer doet het mij pijn, als ik zie wat er van dat land en de oorspronkelijke bevolking terecht is gekomen. Jammer, maar daar is niks meer aan te doen.

 

Reacties op dit artikel via het forum

naar vorige pagina