Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
NieuwGuinea in media
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 



naar vorige pagina 

Nol Hermans - bestuursambtenaar in Nederlands Nieuw-Guinea

bijdrage van Theo Laumans -Utrecht 4 november 2020.

Tegelen is hofleverancier van heel bijzondere mensen, zoals van Nol Hermans (1933), de oudste zoon van de heer Wim Hermans, welke laatste in 1940 benoemd werd tot Hoofd van de Sint Jozefschool in Tegelen. Het gezin Hermans vestigde zich aan de Gasthuisstraat en maakte actief deel uit van de Tegelse gemeenschap.

Na zijn eindexamen gymnasium alpha in 1952 moest Nol in militaire dienst om twee jaar later als wachtmeester tankcommandant af te zwaaien. Intussen was hij aangenomen bij het Ministerie van Zaken Overzee om samen met vijftien leeftijdgenoten opgeleid te worden tot bestuursambtenaar in Nederlands-Nieuw-Guinea. In verband daarmee werd een dienstverband aangegaan voor de duur van vier jaar.

In Hollandia - de hoofdstad van dit overzeese gebiedsdeel – werden gedurende negen maanden lessen gevolgd aan het Bestuursinternaat in vakken als bestuursrecht, strafrecht, burgerlijk recht, Maleis, tropische hygiëne, volkenkunde e.d. Daarna volgde de detachering naar plaatsen in het binnenland om mee te helpen bij de verdere openlegging en het besturen van dit land, twaalf keer zo groot als Nederland.

Bij gebleken geschiktheid was het de bedoeling na vier jaar in Nederland een academische opleiding te volgen - met doorbetaling van het salaris gedurende die periode – om vervolgens in een hogere bestuursfunctie terug te keren naar Nederlands-Nieuw-Guinea.

Nols eerste standplaats was Mindiptana, de meest noordelijk gelegen onderafdelingshoofdplaats van de Afdeling Zuid- Nieuw- Guinea, bestuurd door Resident A. Boendermaker. Die plaats ligt nog noordelijker dan Tanahmerah, waar je aankomt, als je de Digoelrivier meer dan 450 kilometer bent opgevaren.

Al snel nam hij deel aan een tocht naar nog niet onder bestuur gebracht gebied in het Sterrengebergte, het meest oostelijk gelegen deel van het centrale bergland vlakbij de grens met het toenmalige Australische deel van het eiland Nieuw-Guinea. Het doel was om een aanlooproute te verkennen en om de mogelijkheid te onderzoeken er een vliegveldje aan te leggen in verband met de in 1959 geplande wetenschappelijke expeditie naar dit gebied, waarvan alleen met behulp van luchtfoto’s de ligging van de gebergten en de loop van de rivieren bekend was. Zonder vliegveld is een dergelijke expeditie niet uitvoerbaar.

Het vertrek vond plaats op 14 november 1955. Een dergelijke tocht naar het hooggebergte is loodzwaar en zeer vermoeiend, want de heuvelruggen en bergkammen liggen dwars op de looprichting. Het is dus een kwestie van voortdurend omhoog klimmen en weer afdalen over dichtbegroeide, glibberige en moeilijk begaanbare paden in een gebied, waar de regenval wel 5000 tot 7000 mm per jaar bedraagt met als bijkomend gevolg, dat het er wemelt van de bloedzuigers.

Daarom duurde het overbruggen van een afstand van hemelsbreed niet veel meer dan 150 kilometer veertien hele dagen, waarna de vallei werd bereikt, die naar de daarin stromende rivier Ok Sibil werd genoemd, waar kleine Papoea’s wonen. Ze wonen hier al duizenden jaren zonder contacten buiten hun woongebied. Ze floten tussen hun tanden van verbazing bij het zien en voelen van het sluike haar van de blanke deelnemers aan de tocht en gingen uit hun dak bij het aansteken van een lucifer en de ontdekking van het gebruik van het kookgerei, bestek en borden.

Na een voorzichtige kennismaking en de verstrekking van cadeauartikelen volgde het gebruikelijke begroetingsceremonieel, bestaande uit de knokkelgroet. Daarbij werd de uitgestoken gekromde wijsvinger van de gast tussen de eigen gekromde wijs- en middelvinger geklemd, waarna beiden de hand met een korte ruk terugtrokken, waarbij een knappend geluid te horen was.

Van deze bergbewoners waren de dames gekleed in grasrokjes en droegen de mannen peniskokers. Tot de standaard uitrusting behoorden ook draagnetten, waarin de baby’s of kleine speenvarkentjes werden meegedragen alsook de producten uit hun tuinen zoals bataten, keladi of suikerriet.

De mannen tooiden zich met allerlei versieringen zoals kasuarisveren en kettingen van honden- en varkenstanden Ook smeerden zowel mannen als vrouwen zich in met rode klei.

Heel bijzonder was de opsmuk van jonge mannen, die zich in hun initiatieperiode bevonden met in hun haren gevlochten verlengstukken met daaraan geboetseerde kleiknotsen.

Nol met Sibillers

Deze Sibillers leefden nog echt in het stenen tijdperk en kenden het gebruik van ijzeren messen, bijlen en gereedschap niet.

De aandacht ging uit naar de vraag, of in de vallei, met uitsluitend handkracht, een klein vliegveld kon worden aangelegd, dat geschikt was voor landingen met lichte vliegtuigen, zoals met de Twin Pioneer van luchtvaartmaatschappij Kroonduif en voor de Cessna’s van Missie en Zending. Op 19 december 1955 waren de deelnemers aan het tournee naar het Sterrengebergte weer terug in Mindiptana en lieten de resident weten ervan uit te gaan, dat de aanleg van een vliegveld in de Sibilvallei mogelijk was.

Bij een volgend bezoek aan de Sibilvallei moest een vliegvelddeskundige mee om de bodemgesteldheid te onderzoeken en de start- en landingsmogelijkheden te beoordelen. Deze tweede tocht onder leiding van Nol vertrok op 4 november 1956 en keerde op 12 december 1956 terug, waarna definitief de opdracht werd gegeven om het betreffende vliegveld aan te leggen. Vooraf vloog Nol nog naar Merauke om kennis te maken met Overste Venema en Ir. Huizinga, de leiders van de voorgenomen Sterrengebergte Expeditie van 1959.

Voor de opvoer van goederen en personen had men de beschikking over 2 helikopters, maar dan moesten tussen Mindiptana en de Sibilvallei noodlandingsterreinen worden aangelegd, waarnaar uitgeweken kon worden bij motorstoring of slecht weer. Zegge en schrijven moesten 22 van die noodlandingsterreinen worden open gekapt en aangelegd. Een klus, die met behulp van AA collega Dragt en veel werkers van de Muju stam werd geklaard.

Voor de derde maal vertrok Nol eind juni 1957 weer naar de Sibil, maar deze keer werd hij ingevlogen met de helikopter. Bij de landing van een dergelijk klapwiekend monster stormden de Sibillers - alleszins verklaarbaar - alle kanten uit.

De bevoorrading geschiedde middels droppings met de Martin Mariner van de Marine Luchtvaartdienst of met de Dakota van de Kroonduif, maar dat ging niet altijd goed. Vaak veranderde het weer zo snel, dat de vliegtuigen onverrichterzake moesten terugkeren met als consequentie, dat de situatie in de Sibil vaak nijpend was met rantsoeneringen en ontberingen als gevolg.

Op 12 september 1957 steeg de Martin Mariner P-312 op in Merauke om een dropping uit te voeren in de vallei. Tijdens de start kwam het toestel in ernstige moeilijkheden, raakte een boom, stortte neer en vloog in brand. Bij dit ongeval verloren zes bemanningsleden en twee politiemensen het leven. Grote verslagenheid alom.

De Muju arbeiders en de Sibillers werkten hard aan de aanleg van het vliegveld en de bouw van het bivak. De Sibillers ontvingen daarvoor een betaling in de vorm van lucifers en een stalen kapmes of bijl na 27 dagen, want de Sibiller telde tot 27 en gebruikte daarbij zijn eigen lichaam als telraam, te beginnen bij de linkerpink, langs arm en hoofd en over de rechterarm naar beneden tot bij de rechterpink.

Op 12 oktober 1957 was het eindelijk zover en vond de eerste landing plaats van een Cessna.

Begin mei 1958 arriveerde Nols opvolger Jan Sneep in de vallei en na die enkele maanden te hebben ingewerkt, vertrok Nol in augustus 1958 naar Nederland om er sociale geografie en antropologie te gaan studeren.

Tijdens zijn studie heeft hij begin 1963 nog enkele maanden in Nieuw- Guinea gewerkt om er in het Asmatgebied in het Zuiden te helpen bij de bestrijding van een cholera-epidemie. Dat was een bijzonder heftige ervaring.

In 1964 studeerde hij af en kreeg - na een half jaar als docent aardrijkskunde gewerkt te hebben -een baan bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en werd uitgezonden naar het internationale vredescorps in Washington DC. Dat hield veel reizen in door Afrika en Latijns-Amerika.

In 1969 vertrok hij met zijn echtgenote en drie kinderen naar Kameroen en daarna in 1971 naar Kenia als veldleider voor de stichting Nederlandse vrijwilligers, na welke periode hij hoofd personeelszaken werd op het ministerie in Nederland.

In 1987 volgde zijn uitzending naar Mozambique als ambassadeur en in 1991 zijn benoeming tot consul-generaal in Melbourne (Australië).

Zijn laatste ambassadeurspost lag dichter bij huis in Ierland, waarna Nol op zijn 64e jaar met pensioen ging en zich met zijn lieve vrouw Beatrijs in Utrecht vestigde.

Zij is jammer genoeg enkele jaren geleden overleden en Nol zelf is thans ongeneeslijk ziek. Hij is dankbaar voor de jaren, die hem zijn gegund en kijkt terug op een rijk, boeiend en avontuurlijk bestaan, waarbij hij zijn Nieuw-Guinea verleden als de meest interessante tijd van zijn leven kwalificeert. Wat hem dwars zit, is het feit dat Nederland de Papoea’s - na ze gouden bergen te hebben beloofd – in de steek heeft gelaten.

Trots is hij op zijn kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen en zijn lieve zussen en broer, met wie hij een hechte band heeft.

Onze avonturier is begonnen aan zijn allerlaatste ontdekkingsreis laten we hem gaan. We zullen hem vreselijk missen.

Nol nu

Ook voor reacties op deze herinneringen kun je terecht op het prikbord/forum.