Morning Star - officële vlag van West Papua

Welkom
Verantwoording
Fotogallerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
NieuwGuinea in media
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 


Abstracts van Interviews met Missionarissen

Van: webmaster
Date: 28 augustus 2011

Bij de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) draait kennelijk een applicatie waarop interviews met missionarissen staan, in elk geval abstracts daarvan.
Ik heb in die applicatie gezocht naar missionarissen die actief waren in Nederlands Nieuw-Guinea. Hieronder krijg je een overzicht met de gegevens die daarbij vermeld waren.
Het leest natuurlijk een beetje vreemd want de interviews heb ik niet. Maar het leek me in elk geval interessant genoeg om deze informatie met jullie te delen.

Blom, Andreas

Broeder Robertus heeft tussen 1947 en 1975 in China en Indonesië gewerkt. In het klooster had hij een opleiding voor bakker gekregen. In de missie lag zijn arbeidsterrein vooral in internaten en scholen. In Tangshan, bisdom Yungpingfu, waren belangrijke mijnen en een grote Europese kolonie. Er waren veel weeskinderen vanwege mijnongelukken en overstromingen. De broeders hadden de leiding van een weeshuis dat eigendom was van de mijn, en gaven technisch en agrarisch onderricht. Broeder Robertus had de zorg voor de keuken. Dit eerste verhaal gaat vooral over wat hij om zich heen zag: de leefsituatie van de mijnwerkers en van de Europeanen, het werk van de de broeders. Uitgebreid vertelt hij ook over de komst van de communisten en over zijn vertrek in 1949.. Zijn volgende werkterrein was Langgur in het tegenwoordige bisdom Amboina. Ook hier kreeg hij een taak in een internaat, doch daarnaast gaf hij les aan een soort lagere technische school. Hij beschrijft het internaatsleven en bespreekt de resultaten van het onderwijs. Een nadeel was dat veel leerlingen na hun opleiding niet meer naar hun kampong wilden terugkeren. In 1961 werd hij overgeplaatst naar Nieuw-Guinea dat toen nog Nederlands was. Hier leidde hij internaten in het tegenwoordige bisdom Merauke, zowel in de stad als in het binnenland. Hij vertelt over de koloniale situatie die hij aantrof en de overgang naar Indonesisch bestuur. Uitgebreider horen we over het internaatsleven, de leerlingen, het onderwijs en de adat. In het binnenland hielp hij bovendien in de pastoraal. In 1975 keerde hij terug naar Nederland..

Diejen-Roemen, J.M. van

Dit is om meerdere redenen een opmerkelijk interview. Ten eerste beslaat het bijna negentien uur. Vervolgens is mevr. Van Diejen-Roemen een leek die in 1920 begon als vrouw van een planter in een uithoek van Indonesië en na de oorlog van president Sukarno zelf de eretitel 'Moeder van de Molukken' kreeg. Tenslotte heeft zij enorm veel bekende en onbekende mensen ontmoet en over velen van hen heeft zij een verhaal. Hoewel elke poging tot samenvatting tekort doet aan dit even kleurrijke als lange leven, volgen hier toch enkele hoofdlijnen. Behalve tijdens de internering speelde haar leven zich hoofdzakelijk af op eilanden in het noordelijk deel van het tegenwoordige bisdom Amboina. Vóór de oorlog deelde zij in de ups and downs van het plantersleven, richtte een eigen plantage op en maakte verschillende reizen. Zij beschrijft diverse gewassen, spreekt zeer uitvoerig over de plaatselijke bevolking (stammen, gebruiken, legendes enz.), vertelt over gouvernements-ambtenaren en missionarissen die zij gekend heeft. Zij probeerde zoveel mogelijk de missie te helpen met godsdienstonderricht en sociaal werk onder de bevolking. Haar verhaal over de oorlog en de internering is ook zeer gedetailleerd. Behalve haar eigen belevenissen horen we ook wat zij over de dood van haar man heeft kunnen achterhalen. Haar verhaal over een Japanse kampleider krijgt verderop een vervolg in het verslag over een reis naar Japan om de man enigszins te rehabiliteren. Na de oorlog keerde zij aanvankelijk terug naar haar plantage. Zij beschrijft deze moeilijke tijd en haar uiteindelijk besluit om de zaak van de hand te doen. Vanaf dat moment begon een nieuwe episode in haar leven waarin zij zich vooral aan sociaal werk wijdde. Zij vertelt onder meer over een landbouwhuishoudschool die zij hielp oprichten, over haar werk bij de sociale dienst op Ternate waarbij zij op verzoek van de sultan met een omgebouwde schoener de eilanden afreisde voor kampongonderzoek (gezondheidszorg, coöperaties enz.), over politieke verwikkelingen rond Nieuw-Guinea en een ontmoeting met president Sukarno; over haar werk voor een leprozerie en vele andere activiteiten. In 1957 keerde zij naar Nederland terug. In 1980 bracht zij een bezoek aan Indonesië en signaleerde vele veranderingen..

Hilhorst, H.W.

Zuster Amadea werd in Indonesië geboren als kind van Nederlandse ouders.In haar verhaal wordt zeer veel aandacht besteed aan de lange reeks van politieke verwikkelingen die de missie telkens weer voor nieuwe moeilijkheden plaatsten: de oorlog, de internering, het begin van de Republiek, de Nieuw-Guinea kwestie, de mislukte staatsgreep van 1965, de moeilijkheden in de zeventiger jaren onder druk van de Islam. Ook vertelt zij uitgebreid over Sukarno, wiens vrouw en dochter zij goed gekend heeft. Haar taak lag in het onderwijs en lange tijd was zij directrice van een SMA en van een kweekschool. In dit kader schetst zij de wederopbouw van het katholiek onderwijs na de oorlog, de rol van de catechese in het onderwijs en haar taakopvatting als directrice. Wat haar Orde betreft bespreekt zij vooral de indonesianisatie en de verhouding van de Indonesische provincie tot het moederland. In 1971 kwam zij voorgoed naar Nederland..

Hoogma, B.M.

Toen zuster Radboda in 1963 in het bisdom Jayapura aankwam begonnen de meeste Nederlanders juist het land te verlaten in verband met de overdracht. Zij werd benoemd voor de Baliem-vallei, een missie in het binnenland die nog maar pas was gesticht. Zij beschrijft vooral het pionierswerk in het onderwijs, waarin ook zij zelf een taak kreeg. Bij haar aankomst had het schooltje twee klassen, maar elk jaar kwam er een bij. Het verloop onder de leerlingen was groot, lesmateriaal moest zij grotendeels zelf maken. Naast de school kwamen er ook internaten. Haar aandacht gaat hier vooral uit naar het meisjespensionaat. De meisjes werden er zelfbewuster en zelfstandiger, wat niet overal instemming vond. Uitgebreid spreekt zij over het godsdienstonderwijs. Zij zet vraagtekens bij de westerse en abstracte ideeën die met het christendom meekwamen. In haar lessen legde zij niet zozeer de nadruk op godsdienstonderricht in strikte zin doch meer op brengen van het heil. Daarom probeerde zij ook buiten de school iets aan ontwikkelingswerk te doen. Niet als een ontwikkelingswerker die een concreet project komt realiseren, maar als een missionaris die tussen de mensen leeft en kijkt wat er moet gebeuren. Naast dit hoofdthema besteedt zij ook aandacht aan allerlei veranderingen na de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië, aan de houding van de bevolking, de groeiende politieke bewustwording, de overname van functies door Indonesische priesters en zusters (veel uit Flores). In 1977 trok haar congregatie zich terug uit dit gebied. Een maand na hun vertrek brak de opstand tegen de regering uit, die zij al eerder had voelen aankomen..

Oudejans, J.W.

Pater Oudejans vertrok in 1950 naar Indonesië met een opdracht voor wetenschappelijk onderzoek: een sociale studie van de stad Jakarta. Dit bleek zo'n gigantisch project dat het uiteindelijk bij een aantal deelonderzoeken gebleven is. Dit verhaal vormt min of meer een apart hoofdstuk, want via een verzoek van zijn overste om een opengevallen plaats in te nemen bij het katholieke weekblad Penabur kwam hij in de journalistiek terecht. Dit wordt dan het hoofdbestanddeel van het interview. Hij raakte daardoor betrokken bij een aantal gebeurtenissen en ontwikkelingen waarvan hij de volgende uitvoerig beschrijft. 1. De katholieke pers. Hier geeft hij informatie over de oprichting en uitbouw van Penabur, de opleiding van katholieke journalisten, het vooraanstaande dagblad Kompas dat goeddeels onder katholieke leiding staat, de ontwikkeling van de Indonesische taal inzonderheid godsdienstige terminologie, de oprichting van de katholieke uitgeverij Obor, de uitgave van katholieke boeken enz. 2. Politiek. Men vindt hier profielschetsen van president Sukarno en van de katholieke voormannen I. Kasimo en F. Seda. Verder een beschouwing over de relatie tussen de katholieke kerk en de jonge republiek, alsmede informatie over de Islam en het communisme. Ook concrete voorvallen krijgen hier een plaats zoals het optreden van Penabur tegen de Baperki (een Chinese vereniging) als een communistische mantelorganisatie, en een interview met mgr. Soegyapranata dat nogal wat stof deed opwaaien. Het meest gedetailleerd wordt echter een episode uit de Nieuw-Guineakwestie besproken. Zijn medebroeders waren bij dit conflict nauw betrokken, enerzijds via Nederlandse politici als L. Beaufort OFM en J. Stokman OFM en anderzijds via hun missiegebied in Nieuw-Guinea. Pater Oudejans ging naar Nederland en sprak daar met verschillende topmensen van de KVP. Hij beschrijft zijn pogingen om de missie zo goed mogelijk door het conflict heen te loodsen en de tegenslagen die hij daarbij ondervond. 3. Katholieke Universiteit. Zijn eigen rol hierin komt niet duidelijk uit de verf. In ieder geval geeft hij een uiteenzetting van de gebeurtenissen en controversen rond de oprichting van de Bandungse universiteit Parahyangan en de lekenuniversiteit Atma Jaya in Jakarta. In 1965 keerde hij op doktersadvies terug naar Nederland..

Paulissen, J.H.J.

Pater Paulissen begeeft zich in zijn interview nogal eens op zijpaden. En aangezien hij zowel op Nieuw-Guinea als in Zuid-Korea gewerkt heeft en vooral in laatstgenoemd gebied gevarieerd werk heeft gedaan, komen er heel wat onderwerpen op tafel. In 1951 had men in Hollandia (thans Jayapura) een leraar Nederlands nodig voor een nog op te richten HBS. Met een lichtelijk wrange humor vertelt hij hoe hij daar terecht kwam, hoe die school er kwam en wat zijn eerste ervaringen waren. Verder gaat hij kort in op de rol van het onderwijs in het algemeen en op de politieke situatie in Nieuw-Guinea. Juist tijdens zijn verlof vond de overdracht plaats en kon hij niet meer terug. Na enkele jaren Nederland kreeg hij een uitnodiging om in Zuid-Korea te komen werken. Hij vertrok daarheen in 1967. De hoofdonderwerpen van zijn verhaal zijn de drie terreinen waarop hij zich bewogen heeft. Daartussendoor wordt veel informatie verschaft over karakter, cultuur en taal van de Koreanen, over de geschiedenis van de RK kerk in Korea en over de Koreaanse franciscaanse gemeenschap waar hij enige tijd woonde. Zijn eerste taak was aan een taalschool voor buitenlanders, waarvan hij al spoedig de leiding kreeg. Hij bespreekt maatregelen om het peil van de school te verhogen, de boeken (Engels-Koreaans) die hij samenstelde, democratisering in de school enz. Een tweede werkterrein werd de zielzorg onder de buitenlanders in de hoofdstad. Het was zijn initiatief om daar iets aan te doen. Dit resulteerde in een internationale parochie waaraan hij zelf enige tijd verbonden was. Een derde verhaal gaat over zijn werk voor de Vietnamezen. Hij vertelt hoe hij via het Rode Kruis met hen in aanraking kwam, wat hun problemen waren en hoe hij, met hulp van de Orde, heeft kunnen helpen. In 1983 moest hij om gezondheidsredenen voorgoed naar Nederland terug..

Pelckmans, P.M.M.

Zuster Johanno was 45 jaar toen zij in 1958 naar Nieuw-Guinea vertrok. Zij had een veelzijdige opleiding in de verpleegkunde gehad, maar in de missie kwam het accent vooral op de kraamverpleging te liggen. Het interview bevat niet zozeer aaneengesloten blokken van informatie over bepaalde onderwerpen, doch vertelt veeleer over mensen, gebeurtenissen, situaties enz. die zij ontmoette. Wel kan men zeggen dat de gezondheidszorg in het binnenland van het bisdom Jayapura als een rode draad door heel het verhaal heen loopt. In het kader van deze zorg krijgen we veel inlichtingen over de hygiënische situatie, over een vaak te eenzijdig voedselpakket, over de meest voorkomende ziektes en inheemse geneesmiddelen. Ook aborterende middelen worden vermeld. Verder vertelt zij over haar werk in poliklinieken en kampongs. Dit alles wordt geïllustreerd met een aantal bijzondere voorvallen, zoals een geval van voedselvergiftiging, een vliegtuigongeluk enz. Naast de gezondheidszorg komen in de loop van het interview ook andere zaken kort ter sprake. De voornaamste hiervan zijn: gewoonten en gebruiken bij de Papua's, huwelijk en polygamie, de missievliegtuigen, paters die zij gekend heeft, de overdracht van het gebied aan Indonesië, een moeilijk begin van indonesianisatie enz..

Staverman, R.J.

Mgr. Stavermans vertrek naar de missie was onverwacht. Na zijn wijding had hij theologie gestudeerd in Nijmegen en pastoraal werk gedaan in Friesland. Men vroeg hem voor de functie van regionaal overste in Nieuw-Guinea. Hij aanvaardde dit en vertrok in 1955. Een jaar later werd hij apostolisch vicaris, daarna bisschop van het tegenwoordige bisdom Jayapura. De eerste tijd besteedde hij vooral aan verkenning van het gebied. Hij vertelt over de missieposten waar de levensomstandigheden uiterst primitief en geïsoleerd waren en hoe vooral de radioverbindingen en de missievliegtuigen hier verbetering in brachten. Verder beschrijft hij het werk van broeders, zusters, catechisten en onderwijzers in de pastoraal, de gezondheidszorg, het onderwijs en ontwikkelingshulp. Een tweede hoofdonderwerp is de vorming van een kerkelijk kader. We horen hier hoe de Katholieke Theologische Hogeschool in Jayapura ontstond: de aanvankelijke keuze voor een gerichte priesteropleiding, de latere uitbreiding van de opzet naar een op de praktijk gerichte opleiding van 'hoger kerkelijk kader'. Ook de eerste resultaten worden bekeken. Veel aandacht besteedt het interview ook aan de souvereiniteitsoverdracht in 1963: wat er aan vooraf ging, de beweging voor een onafhankelijk Nieuw-Guinea, de positie van de missie. Met lof spreekt hij over de rol van pater Haripranata SJ die als verbindingsman tussen regering en missie in deze tijd bijzonder goed werk deed. De missie heeft zich tot taak gesteld de belangen van de Papua's te verdedigen. Tenslotte zijn er wat kortere berichten over de deelname van het Irianse episcopaat aan de Indonesische bisschoppenconferentie, over Vaticanum II, en over zijn eigen opvolging. In 1971 keerde hij naar Nederland terug. Zijn functie in de Nederlandse Missie Raad levert nog een afzonderlijk verhaal op..

Stokman, D.J.

Dit is een lang interview over een gevarieerd missionarisleven: dertien jaar China, vijf jaar als aalmoezenier in Indonesië en vanaf 1955 in Haïti.. China: na een uitvoerige inleiding (voorbereiding, reis, taalstudie in Peking, eerste indrukken) komt pater Stokman bij zijn hoofdonderwerp: pastoraal in het toenmalige vicariaat Soei Yuan (tegenwoordig Hohouo), gelegen in Oost-Mongolië. Verschillende aspecten hiervan worden indringend belicht. Zo de financiële basis van de parochies: grondkerken, subsidiekerken, zelfs opiumkerken. Verder de methode van missioneren: het catechumenaat, de rol van de catechisten, de dienstreizen. In dit verband komen ook kwesties ter sprake als de verhouding tot het confucianisme, voorouderverering en de ritenkwestie. Korter bespreekt hij de rol van de gezondheidszorg, de scholen en de weeshuizen (later voorwerp van verdachtmakingen). Een tweede onderwerp vormen de Chinese priesters, hun opleiding, hun functioneren in de pastoraal enz. Nauw hiermee verbonden was de overdracht van functies aan landeigen krachten: de benoeming van Chinese bisschoppen in 1920 en later, de rol van Rome hierin en vooral van pater V. Lebbe. Verder horen we veel over politieke strubbelingen: de 'warlords', de communisten en de Japanse inval. Aan zijn internering wijdt hij een lang verhaal. Tenslotte zij opgemerkt dat in de loop van het interview profielschetsen voorkomen van bisschoppen, paters en anderen die hij gekend heeft.. Indonesië wordt tamelijk kort besproken. Volgens zijn eigen verklaring is hij nauwelijks in contact geweest met de Indonesische kerk. Hij vertelt over de problemen die hij als aalmoezenier op Java en Nieuw-Guinea tegenkwam.. Haïti: vanaf 1955 werd het diocees Cap Haïtien zijn werkterrein. Haïti, zegt hij, is geen missie in de eigenlijke zin van het woord. Wel vertoont de godsdienst er bepaalde karakteristieken. Pater Stokman gaat vooral in op de invloed van de Voodoo zowel op de godsdienst als op het dagelijks leven. Eveneens uitvoerig bespreekt hij de politieke toestand en de houding van de kerk tegenover het regiem. Korter behandelde ondwerwerpen zijn: parochie-ervaringen, ontwikkelingswerk (liefst kleinere projecten) en de verhouding tot de protestantse kerken. Voor het volk van Haïti heeft hij een grote sympathie gekregen..

Verbong, J.A.

Tussen 1947 en 1971 speelde het missionarisleven van pater Verbong zich hoofdzakelijk af op drie terreinen: pastoraal in de stad Surabaya, studentenpastoraat, en priesteropleiding op het klein-seminarie. Pastoraal: dit valt uiteen in twee periodes, namelijk aan het begin en aan het einde van zijn loopbaan, en levert daardoor twee zeer verschillende verhalen op. Het eerste verhaal gaat over de situatie die hij aantrof in Surabaya: een pastoraal die vooral op de Nederlanders gericht was, veel Nederlandse militairen, pastoors die nog vol waren van oorlog en kamp enz. In deze periode deed hij twee bijzondere ervaringen op: een verblijf in de frontstad Kediri (waar de Indonesische pastoors zielzorg hadden zowel onder de Indonesische vrijheidsstrijders als onder de Nederlanders, inclusief militairen), en zijn gevangenneming door guerilla's tijdens een dienstreis in de bergen. Vooral over dit laatste is er een boeiend verhaal. De tweede periode (einde jaren zestig) geeft een geheel ander beeld van een parochie in Surabaya: eigenlandse en Chinese katholieken, een indeling van de parochie in 'kringen' met kringhoofden wat zeer stimulerend werkte op de zelfwerkzaamheid van de leken, een parochieraad, een actieve jeugdbeweging en Maria-Legioen, vernieuwingen in de liturgie enz. Studentenpastoraat: in 1947 werd pater Verbong moderator van een groep medische studenten in Surabaya; in 1948 werd een vereniging opgericht die later fuseerde met andere studentenverenigingen met als uiteindelijk resultaat de PMKRI (Perhimpunan Mahasiswa Katolik Republik Indonesia). Deze ontwikkeling heeft hij van nabij meegemaakt en beschrijft hij. Ook is er informatie over de politieke rol van de studenten in later jaren. Priesteropleiding: vanaf 1957 was pater Verbong ongeveer tien jaar verbonden aan het klein-seminarie van het bisdom Surabaya, de meeste tijd als rector. Hij bespreekt het ontstaan en de uitbouw van het seminarie, de motivatie van de seminaristen, de staf, het leerprogramma, de moeilijkheden tijdens de Nieuw-Guineakwestie en de mislukte coup van 1965 enz. Tenslotte vindt men verspreid over het interview ervaringen betreffende de indonesianisatie, en schetsen van persoon en werk van collega's die hij van nabij gekend heeft, onder anderen I. Dwidjasoesastra CM, A. Hadisudarsa pr., J. Beek SJ. In 1971 keerde hij voorgoed naar Nederland terug..

Verhoeven, Nico

Mgr. Verhoeven is twee periodes in Indonesië geweest: vóór de oorlog als pionier in Nieuw-Guinea, nà de oorlog als bisschop in Celebes. Dit levert twee zeer verschillende verhalen op. Daartussen was hij in Nederland werkzaam in beleidsfuncties die hem op visitatie naar verschillende missiegebieden brachten; op dit punt is het interview echter kort. In 1923 arriveerde hij in het tegenwoordige bisdom Merauke. Hij schildert de situatie die hij daar aantrof: de bevolking en hun gebruiken, de moeizame pogingen van de missie (onder meer de paters P. Vertenten MSC en J. Verschueren MSC) om openingen te scheppen in dit ontoegankelijke gebied, de samenwerking met het gouvernement in het bijeenbrengen van mensen in dorpen en het oprichten van 'beschavingsschooltjes'. Dan vertelt hij over zijn eigen werk als woudloper: pastorale werkzaamheden waren er weinig, het ging er vooral om uit te vinden waar mensen waren. Uitgebreid vertelt hij over zijn tochten, onder meer naar Boven-Digul waar de regering in 1926 een verbanningsoord oprichtte. In 1950 bracht hij nog een bezoek aan dit gebied en constateerde veel veranderingen ('van wild land naar beheerd land'). In 1947 werd hij benoemd tot apostolisch vicaris (later bisschop) van Manado. Zijn verslag over deze periode bevat drie hoofdonderwerpen: de priesteropleiding, Vaticanum II en de oecumene. Wat het eerste onderwerp aangaat is er onder meer informatie over de (weder)opbouw en uitbreiding van de opleidingsinstituten, over het dilemma seculier of regulier en moeilijkheden met Rome daarover, over het studieprogramma en resultaten. Vaticanum II krijgt eveneens veel aandacht: zijn eigen ervaringen in Rome, de samenwerking met het Nederlandse episcopaat, de rol van de Paus en een aantal curieleden enz. Het derde onderwerp tenslotte gaat vooral over de Minahasa, waar het protestantisme traditioneel sterk aanwezig was; hier bespreekt hij onder meer de kwestie van de 'dubbele zending'. Na de oorlog werden de relaties geleidelijk aan beter; hiervoor wordt een aantal redenen genoemd..

Versluys, Geertruida

De twee voornaamste verhalen van zuster Casimira zijn nauw verbonden met de twee locaties van haar werkzaamheid: de stad Jayapura en de Baliem-vallei; beide in het tegenwoordige bisdom Jayapura. Zij kwam in 1959 als verpleegster naar Nieuw-Guinea, doch ondervond nogal wat moeilijkheden voor zij als zodanig in Jayapura aan de slag kon. Haar eerste verhaal gaat over die moeilijkheden, over huishoudelijk werk in een internaat dat zij in afwachting van een aanstelling deed, en over de situatie in het ziekenhuis en de poliklinieken waar zij na enige tijd een taak kreeg. Deze periode duurde niet lang, want reeds in 1960 werd zij benoemd voor de Baliem-vallei. Dit tweede verhaal is langer en gevarieerder. Zij vertelt over de ontdekking van dit geïsoleerde gebied door pater C. Kammerer OFM, over wetenschappelijk onderzoek naar de plaatselijke taal en gebruiken door paters franciscanen. Wat haar eigen werk betreft zijn er twee hoofdonderwerpen. Allereerst is dat de gezondheidszorg: het werk (met een aantal concrete voorbeelden), de problemen (waaronder corruptie en gebrek aan samenwerking) enz. Vervolgens de emancipatie van de vrouw waar zij samen met een medezuster aan werkte. Zij beschrijft de traditionele rol van de vrouw en pogingen tot bewustmaking. De paters hadden daar niet veel begrip voor, vindt zij. Naast deze lange verhalen is er nog een korte beschouwing over de indonesianisatie in de zin van overdracht van functies, en informatie over het vertrek van haar congregatie uit dit gebied. In 1977 keerde zij terug naar Nederland..

Vriens, Ari

Pater Vriens werkte vanaf 1949 in het tegenwoordige bisdom Merauke, eerst in het binnenland, en sinds 1970 in een vormingscentrum. Zijn interview bevat een aantal passages van 'beschouwende' aard en enkele concrete beschrijvingen. Het meer theoretische gedeelte gaat in op de principes die ten grondslag lagen aan het missiewerk in het binnenland van Nieuw-Guinea. Zij werden op basis van wetenschappelijk onderzoek en van pastorale ervaring geformuleerd door C. Meuwese MSC, J. Verschueren MSC, P. Drabbe MSC en dr. J. van Baal. Kernwoorden zijn hier onder meer: 'zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid', 'behoud van eigen culturele en godsdienstige waarden', 'een milieu waarin je als christen kunt leven'. Pater Vriens liet zich door deze gedachten inspireren, zoals blijkt uit een aantal uitgebreide beschrijvingen van concrete situaties. De eerste gaat over het pastorale werk in het Mappi-gebied. Hierin komt een uitweiding voor over het werk van onderwijzers uit de Kei in Nieuw-Guinea, met onder andere de voor- en nadelen daarvan. Een tweede verhaal gaat in op de aanpak van bestaande gebruiken. Ter illustratie vertelt hij over een feest ter vervanging van het koppenfeest, het 'inzingen' van huizen gekoppeld aan inzegenen, het gebruik van vuur als symbool enz. Tenslotte beschrijft hij enkele aspecten van kadervorming. Hier wordt allereerst de vorming van catechisten besproken; maar de aandacht gaat vooral uit naar het vormingscentrum, waaraan hij sinds 1970 verbonden was. Hij legt de opzet van de cursussen uit en de indeling in een kerkelijke en een sociale richting. Er wordt gestreefd naar zelfwerkzaamheid, bewustwording en het naar boven halen van de eigen rijkdommen. De cursisten worden op hun beurt weer betrokken in cursussen voor buurtparochies enz. Voor de vorming van vrouwen wordt nog naar wegen gezocht. Naast de bovengenoemde hoofdonderwerpen vindt men in het interview wat korte informatie over de verhouding tot protestanten en islamieten, over Papua-zusters enz..

Waijers, J.J.C.

Dit is een ongewoon interview omdat het 't verhaal is van een militair die in Nieuw-Guinea bleef om de missie te helpen. J. Waijers had twee jaar kweekschool achter de rug toen hij zich als vrijwilliger meldde bij de marine. In 1952 werd hij gedemobiliseerd in Hollandia. De nu volgende dertig jaar werkte hij als leek-missionaris in het binnenland, waarmee een oud ideaal in vervulling ging. Mgr. A. Cremers OFM (van wie hij een korte beschrijving geeft evenals van diens opvolger mgr. Staverman) stelde hem eerst aan als leraar aan een school in het binnenland. Uitvoerig vertelt hij over zijn lessen, en hoe hij later als directeur de school beheerde en uitbreidde. Buiten de school had hij veel contact met de bevolking en woonde vaak hun vergaderingen bij. Hij stimuleerde de mensen om voor hun rechten op te komen. In 1959 begon een nieuwe werkkring. Het verhaal over deze periode bevat informatie over een vliegveld dat hij aanlegde, over het management van dit en nog een ander vliegveld, over zijn taak om de buitenposten te bevoorraden. Tussendoor vertelt hij over het missiewerk zoals hij dat van nabij zag. Ook de laatste tien jaar bracht hij in het binnenland door, maar nu meer als assistent van de plaatselijke pastoor: administratie en allerhande klusjes die zich voordeden. In dit verband vertelt hij over veranderingen in de kerk die hij meemaakte, over het leven van de Papua's en dergelijke. In 1982 keerde hij naar Nederland terug..

Widdershoven, B.M.R.

Toen dit interview werd opgenomen had zuster Bernardo vijf jaar in China gewerkt en meer dan 25 jaar in Indonesië, in beide landen hoofdzakelijk in de gezondheidszorg. Zij vertrok naar China in 1947 en werd aangesteld in een nieuw ziekenhuis in Peking. Haar ervaringen daar vormen het hoofdonderwerp van dit deel: de inrichting van de gebouwen, het personeel, haar eigen werk als verloskundige en in de operatiekamer, de meest voorkomende ziektes enz. Een tweede lang verhaal is gewijd aan de komst van de communisten: de eerste vrijheidsbeperkingen, dan beschuldigingen van kindermoord, volksgerichten, de houding van de Chinese zusters (deels solidair met de Europese zusters, deels vatbaar voor indoctrinatie), en het uiteindelijk vertrek uit China in 1952.. Haar volgende arbeidsterrein was Nieuw-Guinea en wel het Mimika-gebied dat juist aan het bisdom Jayapura was overdragen. Ook hier vormt de gezondheidszorg het hoofdthema, doch daarnaast komen ook enkele andere onderwerpen ter sprake. We horen dan allereerst over de missieziekenhuizen, over de in deze streek voorkomende ziektes, over het gevaar voor besmetting als geïsoleerde stammen in contact komen met de buitenwereld, over gedeeltelijk mislukte pogingen om meer preventief te gaan werken, tournée's door de kampongs, opleiding en bijscholing van verpleegsters enz. Van de andere onderwerpen krijgt de indonesianisatie de meeste aandacht: er is wat informatie over aanpassingen aan de eigen cultuur, maar vooral over de moeilijkheid om het werk aan eigenlandse krachten over te dragen (priesters, zusters, leken). In dit kader wordt ook de opleiding aan de Theologische Hogeschool van Jayapura besproken. Wat bondiger is haar informatie over politieke gebeurtenissen en over ontwikkelingshulp. Tenslotte zij vermeld dat zij in de loop van het interview enkele vergelijkingen trekt tussen China en Indonesië.

Reacties op dit artikel via het prikbord